In de jaren 90 deden auto’s nog dromen. Enkele dappere soldaten waren al wel gesneuveld onder het juk van de Euro-uitstootnormen, maar dat hield ons niet tegen nog volop te genieten van auto’s. In 1989 had de Mazda MX-5 ophef veroorzaakt op de speelplaats van de plezierauto, door de interesse voor kleine roadsters nieuw leven in te blazen, een type auto’s dat in de voorafgaande jaren weggedrumd was door de opkomst van de GTI – denk maar aan de MGB, de Triumph Spitfire, enzovoort. Bij Alfa Romeo zette de in 1967 gelanceerde Spider uiteindelijk een punt achter zijn carrière in 1994, na een laatste stuiptrekking in de vorm van een vierde facelift in 1990.
De Italianen waren echter (nog) niet van plan om zich terug te trekken uit het segment, waarin ze per slot van rekening een groot deel van hun legitimiteit hadden opgebouwd. Zo werd vanaf 1995 de benaming Spider opnieuw bovengehaald, om de degens te kruisen met onder meer de BMW Z3. En tegelijk met die Spider kwam een coupé uit met een al even legendarische naam: GTV, kort voor Gran Turismo Veloce, een naam die in 1987 verdwenen was samen met de iconische GTV6 2.5. Halverwege de jaren 90 bruiste het segment van de coupés, met op kop de BMW 3-Reeks Coupé ‘E36’, maar ook modellen als de Fiat Coupé en een hele horde Japanners… Kortom, het was een periode waarin heel wat merken aanwezig waren in de segmenten van de compacte roadsters en coupés, met heel wat sexy modellen.
Stijlbreuk
Als je vandaag de dag een model met een eindeloos lange carrière moet vervangen, heb je blijkbaar geen andere keuze dan voor de dag te komen met een neoretrolijn vol knipogen naar het origineel. Dat was wel even anders toen Alfa Romeo in de jaren negentig een opvolger tekende voor de Spider. De Italianen sloegen een volledig andere weg in. Met het risico opzien te baren, zoals Fiat met zijn recent uitgebrachte Coupé had gedaan. Met meer elegantie en verfijning weliswaar, maar evenzeer zonder terughoudendheid.
Voor de nieuwe Spider en GTV – met codenaam ‘916’ – ging Alfa Romeo aankloppen bij Pininfarina, waar Enrico Fumia een tijdloze lijn uit zijn tekenpen toverde die ook nu nog blijft verrassen. Met als opvallendste kenmerk een profiel dat is opgebouwd rond een breuklijn die vertrekt aan de motorkap en doorloopt tot aan de achterruit… Een beetje zoals de Fiat Coupé van de hand van Chris Bangle, maar met daarbovenop dat vleugje je ne sais quoi dat eigen was aan het merk uit Milaan.
De voorpartij duikt naar beneden, de motorkap is ontworpen rond het kenmerkende V-vormige radiatorrooster van Alfa Romeo en de koplampen geven de indruk dat het om kleine ronde lichtblokken gaat – maar open de motorkap en je merkt dat het gewoon klassieke lichtblokken zijn. Het ziet er allemaal erg conceptcarachtig uit. En wat dan te zeggen van die hoge en afgeknotte achtersteven met in het midden een centrale lichtbalk – een verwijzing naar de 164 en de SZ? De twee facelifts zouden de schitterende lijn van deze coupé en roadster geenszins aantasten. Het interieur, getekend door Walter de’Silva, onderging daarentgen verschillende evoluties. De belangrijkste was toen de rechthoekige ventilatiemonden werden vervangen door ronde exemplaren, om de ‘916’ aan te passen aan Alfa’s designtaal van eind jaren 90, begin jaren 2000.
Rijkelijke keuze
De instapversie bij de lancering was de 2.0 Twin Spark van 150 en nadien 155 pk. In 1998 werd die rol overgenomen door de kleinere 1.8 met 144 pk. Wat de topversies betreft, was het duidelijk dat het Italiaanse merk beide modellen met hun verschillende persoonlijkheid van elkaar wilde onderscheiden. De GTV kon rekenen op een 2.0 V6 Turbo (omwille van de Italiaanse fiscaliteit), die 205 pk leverde en vanaf 1998 ook beschikbaar zou zijn in de Spider. Die laatste pakte van bij het begin uit met een klassiekere drieliter-V6 met 12 kleppen en 192 pk.
In 1997 werd de GTV beschikbaar met een 24-kleppenversie van die ‘Busso’-drieliter, die goed was voor 220 pk. In 2000 kreeg ook de V6 van de Spider 24 kleppen en werd de versnellingsbak met zes verhoudingen gemeengoed. Met de facelift van 2003 deed de rechtstreeks ingespoten 2.0 JTS van 165 pk zijn intrede, evenals een V6 van 3,2 liter en 237 pk (uit de 156 GTA). Daarmee volstond een dikke 6 seconden om op te trekken van 0 tot 100 km/u en was een topsnelheid van 255 km/u mogelijk. Sommige motorversies, zoals de 1.8, de 3.0 12V of de V6 Turbo verdwenen in de loop van de carrière van de GTV/Spider onder druk van de uitstootnormen.
Beproefde basis
De ‘916’ rustte op het destijds moderne ‘Tipo Due’-platform dat gemeenschappelijk was voor het gros van de modellen van de Italiaanse groep, zoals de Fiats Tipo en Tempra, de Lancia’s Delta en Dedra en de Alfa’s 145/146 en 155. Van die laatste namen de GTV en Spider de volledige voorwielophanging over. De achtertrein was een meerarmige as met meesturend effect. Die kwam in combinatie met de onafhankelijk opgehangen achterwielen de snedigheid in bochten ten goede, én de stabiliteit. Met al dat werk aan de achtertrein was het de voortrein die kritiek opriep… Kortom, een Alfa Romeo zoals we ze graag hebben: mét tekortkomingen. In de loop van de carrière van de ‘916’ werden trouwens verbeteringen aangebracht, met name aan de Spider, waarvan de eerste versies qua bochtengedrag wat teleurstelden.
In 2004 eindigt met de Spider een avontuur van een van de mooiste coupés en roadsters van de jongste jaren. Dit was meteen het laatste model dat werd gebouwd in de fabriek van Arese – de laatste exemplaren werden geproduceerd bij Pininfarina. De Brera, met zijn wat plompere stijl, zou de fakkel overnemen.
Koopjesjacht
Wie zich tevredenstelt met de laagste versies, kan nog echte koopjes doen. Met name in Duitsland, waar het aanbod bijzonder groot is, vind je voor zo’n 1.500 euro talloze GTV’s en Spiders met flink wat kilometers op de teller, een bewijs dat de viercilinders relatief betrouwbaar zijn. Voor exemplaren met minder ‘ervaring’ gaat het richting 2.000 euro, terwijl onberispelijke exemplaren rond de 3.000 euro zitten. De prijzen zijn lager voor de 2.0 (en de zeldzamere 1.8, die vaak over het hoofd wordt gezien), want dat is de meest verspreide motor: van de 80.747 gebouwde Spiders en GTV’s waren er 51.865 met een 2.0 TS. De V6 ligt binnen het bereik vanaf 4.000 euro, maar de 2.0 V6 Turbo en de 3.2 zijn heel wat duurder…
Er is dus een GTV of Spider voor ieder budget. En goed, de Busso-V6 is dan wel legendarisch en klinkt hemels, maar de viercilinders zijn verre van te versmaden. Het zijn waardige vertegenwoordigers van het merk, met een driftig en tegelijk zijdezacht karakter dat maakt dat je je de aankoop niet zult beklagen. Qua kleine kantjes geen verrassingen voor een mooie Italiaan: de motoren zijn over het algemeen betrouwbaar – met uitzondering misschien van de 2.0 V6 Turbo – maar de kunststoffen doorstaan de tand des tijds slecht en het interieur kraakt en piept dat het een lieve lust is, vooral in de exemplaren van voor 1998. De eerste facelift bracht soelaas met een verbetering van de afwerkingskwaliteit en de rechtzetting van enkele kinderziektes. Het elektrische systeem doet de reputatie van Alfa alle eer aan, en is met andere woorden verre van het meest betrouwbare element. Maar is dat niet juist de charme van een Alfa Romeo uit die tijd, dat het een auto met een eigen willetje is?
BLIJF OP DE HOOGTE VAN HET LAATSTE AUTONIEUWS!
Nieuwe modellen, tests, advies, exclusieve evenementen! Het is gratis!