De laatste dagen van zijn leven bracht Rudolf Diesel door in België, met een bezoek aan de Wereldtentoonstelling in Gent, om de volgende dag in Antwerpen in te schepen richting Engeland. Daar zou de Duitse uitvinder nooit aankomen: hij verdween in de nacht van 29 op 30 september 1913 mysterieus van boord, ter hoogte van Vlissingen. Later werd daar in het water van de Westerschelde het lichaam van een man aangetroffen, dat geïdentificeerd kon worden als dat van Rudolf Diesel. Helemaal helder werd dat droeve einde nooit: de plausibele piste is zelfdoding, al doen er ook complottheorieën de ronde.
Diesels erfenis is enorm; het motortype dat hij ontwikkelde, schopte het zelfs tot soortnaam. Hoewel zijn achternaam te lezen staat in elk tankstation, was het nochtans helemaal niet Diesels bedoeling om een aparte brandstof te ontwikkelen, hij wilde vooral een motor ontwerpen met een hoger thermisch rendement dan de prille benzinemotoren van eind 19de eeuw. In zijn atelier in Augsburg bouwde hij een prototype, een meer dan 2 meter hoge machine die zijn brandstof ontstak onder hoge druk. Doordat de verbranding onder hogere temperaturen gebeurde, was het rendement beter. Daarbij was geen aparte ontsteking nodig – vandaar dat we een dieselmotor ook wel eens een ‘zelfontbrander’ noemen. Door de hogere compressiedruk moet een dieselmotor robuuster en dus zwaarder van bouw zijn. Dat maakt dat de eerste generaties vooral voor stationaire toepassingen dienden, of in treinen en schepen. Auto’s kwamen later aan de beurt.
BLIJF OP DE HOOGTE VAN HET LAATSTE AUTONIEUWS!
Nieuwe modellen, tests, advies, exclusieve evenementen! Het is gratis!