Exact een halve eeuw geleden, in 1970, stond op de Mercedes-stand op het salon van Genève een auto te blinken die prompt iconische status zou krijgen: de conceptcar C 111-II. Een opvolger voor de één jaar daarvoor voorgesteld C 111, maar dan veel vernieuwender, niet het minst door zijn wankemotor.
Wankel
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig leek de rotatiemotor voor een echte doorbraak te staan. Bij heel wat merken doken er prototypes – en hier en daar ook productiemodellen – met deze techniek op. Ook bij Mercedes dus, dat de wankelmotor verpakte in een heerlijk coupékleedje. De C 111-II beschikte over een rotatiemotor met vier schijven, goed voor een vermogen van 350 pk. Daarmee haalde deze amper 1,12 meter hoge coupé een top van 300 km/u.
Meesterwerk
De C 111 was een ontwerp van grootmeester Bruno Sacco. Een echt kunstwerk op wielen, dat mensen zo wist te begeesteren dat hier en daar gefortuneerde geïnteresseerden bij Mercedes gingen aankloppen met een blanco cheque: ze wilden de auto hebben koste wat het kostte. Maar in Stuttgart hielden ze het been stijf: er kwam geen productie, zelfs niet op (heel) kleine schaal. De C 111 zou voor altijd een prototype blijven.
Voorgeschiedenis
Eigenlijk speelde Mercedes al sinds 1963 met het idee van een kleine en betaalbare sportwagen met een wankelmotor. Die moest dan een plek krijgen onder de Pagode-SL (de ‘W113’). In 1968 evolueerde dat interne project naar een kleine sportieve auto waarin comfort van ondergeschikt belang was. Een auto die geschikt zou zijn voor rallyraces en die vooral jonge mensen moest aanspreken – jonge mensen met een dikke portefeuille allicht.
Informatica
Uiteindelijk zou dat project doodlopen, en de wankeltechnologie verhuisde naar een supersportieve coupé: de C 111. Meteen ook de eerste auto die met behulp van informatica werd ontwikkeld, een technologie waarmee het mogelijk was om de effecten van stroomlijnaanpassingen op voorhand te berekenen, zodat de ontwikkelingsperiode met vier maanden kon worden ingekort. Een moderne manier van werken die in schril contrast stond met de ‘ambachtelijke wijze’ waarop het testwerk verliep.
Botertest
De C 111-II moest niet alleen snel zijn, maar ook nog eens dagelijks bruikbaar – dat was van cruciaal belang voor Rudolf Uhlenhaut, verantwoordelijke voor het project. En om er bijvoorbeeld zeker van te zijn dat de bagageruimte niet te zeer opwarmde, kwam hij op de proppen met de botertest: in de koffer werd een klomp boter gelegd. Was de klomp na een sportieve rit niet gesmolten, dan was de test geslaagd. Uhlenhaut plande nog meer tests, onder meer met een valies op de motorkap (bevestigd met riempjes) of een paar skilatten op het dak. Een mens moet zijn prioriteiten kennen in het leven...
Van wankel naar diesel
De C 111-II was de laatste in het rijtje C 111-prototypes die teruggreep naar de wankelmotor. Vanaf eind 1970 werd de rotatiemotor vervangen door een traditionele 3,5-liter-V8. Meteen het einde voor de wankelmotor bij Mercedes. Maar de C 111-II bleef zijn rol van rijdend testlaboratorium spelen. Vanaf 1975 diende hij als onderzoeksvehikel naar een sportdiesel en kreeg hij onder de naam C 111-IID een vijfcilinder-diesel van 190 pk ingeplant. De opkomst van de diesel was duidelijk in gang gezet.
BLIJF OP DE HOOGTE VAN HET LAATSTE AUTONIEUWS!
Nieuwe modellen, tests, advies, exclusieve evenementen! Het is gratis!